1031 – DIT MOET MAAR EENS GEZEGD WORDEN
*
*
Beschouwing over boekbesprekingen
Eindelijk is de eerste boekbespreking van mijn memoires verschenen. Nuchter en accuraat.
Niet
uit wederzijds belang dat de zeer leerrijke recensie bij Doorbraak is
verschenen. De ware reden is dat dit onlinemagazine geleid wordt door
mensen die de recente Vlaamse – en deels Hollandse – literaire
geschiedenis nog kennen en niet bevooroordeeld zijn.
Want,
in tegenstelling tot het literair journaille van de zelfbenoemde
kwaliteitskranten, is de historische waarde van iemand of een gebeuren
voor de redactie van Doorbraak relevanter dan de sensatie of het
BV-gehalte.
Onderschatting troef
Wat weet Lauwaert van kleinkunst af?
Is
het omdat een zekere naïviteit in mij onverwoestbaar blijkt, maar ik
kijk er telkens weer van op dat de pers de bal compleet misslaat als het
een oordeel velt over een initiatief waar ik mee uitpak. Toen ik de
voorloper van Nekka, Kazuno, organiseerde, in 1969, waren de reacties
van het soort ‘Wat weet Lauwaert van kleinkunst af?’
Terzijde:
Toen ik Jan De Wilde op zaterdag 22 december zag, bij de uitreiking van
de Louis Paul Boonprijs, zei hij: ‘Ik ben blij dat ik je nog eens zie.’
Dezelfde
geringschattende reacties als die van Kazuno kwamen er ook toen ik de
eerste Nacht van de Poëzie in 1973 organiseerde. Een ezel stoot zich
geen tweemaal aan dezelfde steen, de Vlaamse pers daarentegen in
veelvoud.
Toen ik in de tweede helft van de jaren tachtig Bloomsday
organiseerde was ik dus niet verbaasd dat de pers zich publiekelijk
afvroeg wat ik van James Joyce wist. Ik was voorzeker iemand die nooit
een boek, laat staan een verhaal, van de beroemde Ier, schrijvend als
exile, gelezen had. Toen ik de roman Reis naar het einde van de nacht
van Louis-Ferdinand Céline bewerkte en opvoerde waren de Vlaamse
reacties… ‘Waar begint Lauwaert aan? Dat kan nooit wat worden.’
Nederland gidsland
Opzettelijk
schrijf ik ‘Vlaamse reacties’. Pas toen ik – zonder enig vooroordeel
van de directie – in het Amsterdamse Shaffy Theater de voorstelling
speelde, volgden lovende recensies in de Volkskrant en NRC (toen nog
NRC-Handelsblad). Vooral de legendarische theaterrecensent Jac. Heijer
was lyrisch. ‘Hij heeft er de kop voor,’ schreef hij. Waarmee hij niet
alleen mijn rosse ragebol bedoelde, maar ook mijn beeldende expressie.
Aan
mijn monologen heeft de Vlaamse pers ook nooit enige aandacht besteed.
Slechts één journalist heeft ooit, een medewerker van DM die al gauw om
zoveel redactie-gepruts en gesukkel weggevlucht is – de link, de band
gelegd tussen mijn bewerkingen. Ik heb de beschouwing niet meer, maar
herinner mij nog zeer goed dat hij schreef ‘… elke nieuwe monoloog is
een logisch vervolg op de oude en allen samen volgen ze het parcours van
Lauwaerts leven.’
Was er enige aandacht, dan bleek die van minieme aard
Eenzelfde
nonchalance was er voor mijn literaire werk. Was er enige aandacht, dan
bleek die van minieme aard en matige kwaliteit.
Nu
ook weer – het houdt niet op! – voor Alvorens alles vervaagt. De
Standaard… geen woord, en De Morgen een klein stukje in de boekenbijlage
van 12 december 2018. Zo goed als de hele flaptekst van het boek is
overgenomen. Enkel de slotzin komt uit het hoofd van de redacteur: ‘De
controversiële Lauwaert geeft zijn versie van de turbulente jaren 60 tot
80.’
Beter een goede vriend
Dat
ik door de boycot van de reguliere pers niet in het gekkenhuis ben
beland, heb ik te danken aan een aantal mensen – met de jaren zeer goede
en vooral objectieve vrienden. Dat is o.m. het geval met Leen van
Dijck, historica en oud-hoofdconservator van het Letterenhuis, Karel De
Boeck, bankier, veellezer en voormalig voorzitter van boek.be, en Dorian
van der Brempt, cultuur organisator en oud-directeur van het
Vlaams-Nederlandse huis De Buren. Zij hebben mij aangespoord en de druk
op de ketel blijven houden om mijn memoires te schrijven. Dat het boek
er gekomen is, is niet zozeer aan mij te danken maar wel aan hen.
Maar ook enkele andere mensen hebben mij behoed van de ondergang. Die mogen wel eens vernoemd worden. Zoals Rik De Nolf,
tot voor een paar jaar CEO van Roularta (uitgever van o.m. Knack).
Trouwens, de steun is er nog altijd. Dankzij Rik De Nolf zijn er voor
‘Alvorens alles vervaagt’ posters en postkaarten gedrukt.
Een
andere stille steunpilaar is Bernard Filliers van de gelijknamige
graanjeneverstokerij. Gedurende jaren heb ik ‘de sterke drank’ voor mijn
initiatieven geleverd gekregen, ‘gratis en toch voor niks’, zoals men
zei in de Amsterdamse hipsie-hopsie jaren in en om De Melkweg en
Paradiso.
De uitzonderingen die de regel bevestigen
Kunst is niet aan de lezers van Het Volk besteed
Niet
alle journalisten zijn/waren in dezelfde ezelstal gehuisvest. Enkele
journalisten dienen bedankt. Hun steun was medicijn tegen de dip en de
flip. Ik denk hier aan wijlen Johan Anthierens en zijn nog lang (hoop ik) niet wijlen broer Karel Anthierens.
Eén voorbeeld: Karel, als hoofdredacteur van Het Volk, hielp mij aan
een reis naar Denemarken, naar aanleiding van de verheffing van het
atelier van de Cobraschilder Carl-Henning Pedersen tot een museum. De
pers was geïnviteerd en Karel bood mij de (snoep)reis aan, zeggende op
zijn typisch ironische toon: ‘Maar schrijf er vooral geen stuk over.
Kunst is niet aan de lezers van Het Volk besteed.’
Ook
twee andere broers Anthierens steunden mij op hun manier. Jef
Anthierens om mij – tot zijn pensionering – aan een gratis abonnement
van het magazine waarvan hij de bedenker een eerste hoofdredacteur was,
EOS, te helpen en Hugo Anthierens, cultureel medewerker van het centrum
De Kriekelaar in Schaarbeek. Ook René Adams mag niet vergeten worden.
Deze jazzkenner en literair belezen journalist heeft mij niet actief
bewierookt. Wat hij wel heeft gedaan is dat hij als souschef en later
hoofdredacteur van Het Laatste Nieuws, onder zijn bewind een liberale
krant en niet het parochieblad van de VTM, er voor heeft gezorgd dat er
tenminste wat deftige, ik bedoel objectieve en doorwrochte artikels over
mijn initiatieven verschenen.
Piet
Piryns mag niet vergeten worden. Na de 1ste Nacht van de Poëzie schreef
Piet, samen met Herman De Coninck, een denigrerend stukje over de Nacht
in HUMO. Daar heeft hij zich later omfloerst voor verontschuldigd, zij
het niet op perspapier. En hij is later, gedurende vele jaren, de
mede-presentator geweest van de Utrechtse Nacht van de Poëzie. Wat ik
beschouw als een erkenning voor wat ik in elkaar heb gevezen. Bijhorend
leuk feitje. Op de 2de Nacht van de Poëzie was een van deelnemende
dichters… Herman de Coninck.
Kontlikken
ik ben een BV zonder televisie en dat speelt mij parten
Radio…
televisie… ik ben een BV zonder televisie en dat speelt mij parten. Ik
ben er fier op dat ik zo ben, maar als je geen lid bent van hun
vriendjesclubjes of de leden niet voor elke scheet of niesbui de hemel
in prijst, mag je het schudden. Enkele vrienden zeiden dat ik een
typische gast was voor De Ideale Wereld. Waarom probeerde ik niet in het
panel te zitten? Ik heb het geprobeerd, maar je stuit op een wal,
bevolkt door bedienden met een kortetermijngeheugen. Op mijn vraag
halverwege november aan het nethoofd van Klara of er aandacht besteed
wordt aan mijn boek, kreeg ik als antwoord: ‘Alles zit vol tot eind van
het jaar.’ Conclusie: Als je niet likt, word je niet verdikt.
Afijn,
ik vind troost, althans een deel ervan, in de opmerking van sommige
journalisten die na het succes van mijn initiatieven schreven ‘zoiets
lukt enkel Guido Lauwaert’ of iets soortgelijks. Ik heb zulke
opmerkingen niet als een late erkenning ervaren, maar als een
excuustruus. Een echt excuus was het niet, daarvoor waren en zijn de
ego’s en de ijdelheid van de Vlaamse journalisten te groot.
En die foutjes…
Verder ontneemt mij de schaamte het feit dat de eerste druk van Ulyssesvan James Joyce na rato vijfduizend fouten telde
Om
terug te komen op de boekbespreking van Doorbraak. De recensent wijst
in zijn bespreking op enkele slordigheden en zetfouten. Hij heeft
gelijk. De enige verontschuldiging die ik kan bedenken, is dat het boek
in zeven maanden tijd, rechttoe rechtaan, geschreven is en iedereen, tot
en met de eindredacteur, tegen een hels tempo heeft moeten werken om de
boekenbeurs te halen (wat maar ten dele is gelukt). Verder ontneemt mij
de schaamte het feit dat de eerste druk van Ulysses van James Joyce na
rato vijfduizend fouten telde.
Een
doekje voor het bloeden – dat gebruik ik nog vaak, telkens als de
noodzaak zich opdringt – is een artikel uit het tijdschrift Uitgelezen
Boeken van 13 mei 2005. Veertien beknopte gedachten telt het ironisch
artikel. Het beslaat één pagina. De titel luidt: ‘Zonder fout leeft
niemand wel.’ De vierde gedachte werkt helend: ‘Luis en zetfout hebben
dit overeen dat zij in hun nietige verborgenheid de bron kunnen zijn van
schaamte en jeuk. Bij beide treedt gewenning op. Veel boekenmakers
weten dat men bij het openen van het kersvers geboren boek de eerste
zetfout al ziet zitten: een geruststelling eigenlijk.’
Ik heb gezegd… en voel mij opgelucht.
*
GUIDO LAUWAERT
26 DECEMBER 2018
*
Guido
Lauwaert is regisseur, acteur, auteur, columnist en recensent voor o.a.
Het Laatste Nieuws, NRC Handelsblad, Knack en Doorbraak.
Doorbraak
is een onafhankelijk medium zonder subsidies. We kunnen dit enkel doen
dankzij uw financiële steun. Uw steun geeft onze auteurs de motivatie om
meer en regelmatiger te schrijven. Steun ons met een kleine bijdrage of
word vandaag nog Vriend van Doorbraak.
Ik help Doorbraak groeien.
*
Geen opmerkingen:
Een reactie posten